16/03/1971 | Arbeidswet (B.S., 30 maart 1971)
|
|
1° werknemers: de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon; |
|
2° werkgevers: de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen; |
|
3° een bedrijfstak: de groepen van werkgevers en met werkgevers gelijkgestelde personen, die buiten het bedrijfsleven een gelijke of verwante activiteit uitoefenen; |
|
4° een bedrijf: de inrichtingen van de werkgevers en met werkgevers gelijkgestelde personen, die een activiteit buiten het bedrijfsleven uitoefenen. |
Art. 2
[Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder
“jeugdige werknemers”: minderjarige werknemers die 15 jaar of ouder zijn en die
niet meer onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht.
De Koning kan nochtans de bepalingen van deze wet die de
jeugdige werknemers betreffen, zo nodig onder door Hem te stellen voorwaarden,
toepasselijk maken op de werknemers tussen 18 en 21 jaar.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 6 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Arrêté d'exécution
|
|
|
§ 1.
De bepalingen van hoofdstuk III, [afdelingen I en II en IV
tot VII] zijn niet van toepassing op:
|
1° de personen tewerkgesteld door het Rijk, de provinciën, de gemeenten, de openbare instellingen die er onder ressorteren en de instellingen van openbaar nut, behoudens indien zij tewerkgesteld zijn door instellingen die een industriële of commerciële activiteit uitoefenen of door instellingen die geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen; |
|
2° [...] |
|
3° de personen die werkzaam zijn in een familieonderneming waar gewoonlijk alleen bloedverwanten, aanverwanten of pleegkinderen arbeid verrichten onder het uitsluitend gezag van de vader, de moeder of de voogd; |
|
4° [...] |
|
5° het varend personeel van de visserijbedrijven [...]; |
|
6° [...] |
§ 2.
De bepalingen van hoofdstuk III, afdeling I, die de zondagsrust
betreffen, zijn bovendien niet van toepassing op:
|
1° het varend personeel tewerkgesteld aan werken van vervoer te water, met uitzondering van de werknemers die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor binnenschippers; |
|
2° de werknemers tewerkgesteld in onderwijsinstellingen. |
§ 3.
De bepalingen van hoofdstuk III, [afdelingen II en IV tot
VII] zijn bovendien niet van toepassing op:
|
1° de door de Koning aangewezen werknemers die een leidende functie uitoefenen of een vertrouwenspost bekleden; |
|
2° de werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst voor dienstboden; |
|
3° de handelsvertegenwoordigers. |
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
§ 1, enig lid:
|
– inleidende bepaling gewijzigd bij art. 2, 1° W. 4 december 1998 (B.S., 17 december 1998); |
|
– 2° opgeheven bij art. 5 W. 6 december 1996 (B.S., 24 december 1996), met ingang van 1 maart 1997 (art. 10); |
|
– 4° opgeheven bij art. 93 W. 20 juli 2005 (B.S., 29 juli 2005 (derde uitg.)), met ingang van 1 oktober 2005 (art. 94); |
|
– 5° gewijzigd bij art. 249 W. 20 juli 2006 (B.S., 28 juli 2006 (tweede uitg.)); |
|
– 6° vervangen bij art. 1 W. 27 juli 1979 (B.S., 24 augustus 1979) en gewijzigd bij art. 2, 3° W. 4 december 1998 (B.S., 17 december 1998) en opgeheven bij art. 92 W. 2 augustus 2002 (B.S., 29 augustus 2002 (tweede uitg.)), met ingang van 29 augustus 2002 (art. 207). |
§ 3, enig lid, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 2,
2° W. 4 december 1998 (B.S., 17 december 1998).
Modifications
antérieures
§ 1, enig lid, 6° vervangen bij art. 1 W. 27 juli
1979 (B.S., 24 augustus 1979) en gewijzigd bij art. 2, 3° W.
4 december 1998 (B.S., 17 december 1998).
Rejet du
recours
Art. 3, § 1, 3° schendt de art. 6 en 6bis van de
Grondwet (thans de art. 10 en 11) niet, in zoverre het betrekking heeft op de
familieondernemingen ( arrest Arbitragehof nr. 19/94, 3 maart 1994 (B.S.,
20 april 1994)).
Art. 3, § 1 schendt de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet niet, in zoverre het de werknemers die door een arbeidsovereenkomst
met een gemeente zijn verbonden, uitsluit van de toepassing van hoofdstuk III,
afdelingen 1 en 2, en die dus niet de bescherming van een administratiefrechtelijk
statuut genieten ( arrest Arbitragehof nr. 130/99, 7 december 1999 (B.S.,
11 februari 2000)).
[Art. 3bis
De bepalingen van hoofdstuk III, [afdelingen I en II en IV
tot VII] zijn niet van toepassing op de huisarbeiders.
De Koning kan, op voorstel van het bevoegd paritair orgaan,
en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en modaliteiten, de in het eerste lid
bedoelde bepalingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk verklaren op de
huisarbeiders.
Bij ontstentenis van het in het tweede lid bedoeld voorstel
en na advies van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning, onder de door Hem
bepaalde voorwaarden en modaliteiten, de in het eerste lid bedoelde bepalingen
geheel of gedeeltelijk toepasselijk verklaren op de huisarbeiders.
]Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 6 W. 6 december 1996 (B.S.,
24 december 1996, err., B.S., 10 januari 1997), met
ingang van 1 maart 1997 (art. 10) en gewijzigd bij art. 3 W.
4 december 1998 (B.S., 17 december 1998).
[Art. 3ter
[De bepalingen van hoofdstuk III, afdelingen I en II en IV
tot VII zijn niet van toepassing op de artsen, veeartsen, tandartsen,
geneesheren-specialisten in opleiding en op de studenten stagiairs die zich
voorbereiden op de uitoefening van de beroepen van arts, veearts en tandarts.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in
de Ministerraad en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en modaliteiten, de
in het eerste lid bedoelde bepalingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk
verklaren op de artsen, veeartsen, tandartsen, geneesheren-specialisten in
opleiding en op de studenten stagiairs die zich voorbereiden op de uitoefening
van de beroepen van arts, veearts en tandarts.]]
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 4 W. 4 december 1998 (B.S.,
17 december 1998, err., B.S., 26 januari 1999) en
vervangen bij art. 93 W. 2 augustus 2002 (B.S., 29 augustus
2002 (tweede uitg.)), met ingang van 29 augustus 2002 (art. 207).
[Art. 3quater
De bepalingen van hoofdstuk III, afdelingen 1 en 2
en 4 tot 7 zijn niet van toepassing op het varend personeel tewerkgesteld aan
werken van vervoer in de lucht.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de
Ministerraad, en volgens de voorwaarden en nadere regelen die Hij bepaalt, de
in het eerste lid bedoelde bepalingen geheel of gedeeltelijk van toepassing
verklaren op het varend personeel tewerkgesteld aan werken van vervoer in de
lucht. De Koning kan eveneens specifieke bepalingen voor deze categorie van
werknemers invoeren.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 250 W. 20 juli 2006 (B.S.,
28 juli 2006 (tweede uitg.)).
Art. 4
De Koning kan op voorstel van de bevoegde paritaire comités
en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de in artikel 3 genoemde bepalingen, en zo nodig onder door Hem
te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk toepasselijk verklaren op de in
dit artikel genoemde werknemers of niet toepasselijk verklaren op de werknemers
die onder die bepalingen vallen.
Wanneer de Nationale Arbeidsraad de functie vervult die door
het eerste lid aan de paritaire comités is opgedragen, beraadslaagt en beslist
hij alleen dan geldig wanneer ten minste de helft van de leden die de
werkgevers vertegenwoordigen en de helft van de leden die de werknemers
vertegenwoordigen aanwezig zijn. Alleen de vertegenwoordigers van de werkgevers
en de vertegenwoordigers van de werknemers hebben beslissende stem. Het
voorstel moet bovendien worden genomen met eenparigheid van stemmen.
Art. 5
De nietigheid van de dienstbetrekking kan niet worden
ingeroepen:
|
1° tegen jeugdige werknemers; |
||||
|
2° tegen andere dan jeugdige werknemers, wanneer arbeid wordt verricht:
|
Hoofdstuk
II. Verbod om arbeid te verrichten
Verbod
tot arbeid, algemeen
Afdeling
1. [Kinderarbeid]
Verbod
kinderarbeid
Historique
du texte
Afdeling 1 (art. 6 tot 7.14) vervangen bij art. 1 W.
5 augustus 1992 (B.S., 28 augustus 1992), met ingang van
1 februari 1993 (art. 9).
[Onderafdeling
1. Definities]
Historique
du texte
Opschrift ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Art. 6
[Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
“kinderen”: minderjarigen beneden 15 jaar of die nog
onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Onderafdeling
2. Verbod van kinderarbeid]
Historique
du texte
Opschrift ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Art. 7.[1 ]
[1.
Het is verboden kinderen arbeid te doen of laten verrichten
of enige werkzaamheid buiten het kader van hun opvoeding of vorming te doen of
laten uitvoeren.
2.
Het is in ieder geval verboden kinderen enige werkzaamheid te
doen of laten uitvoeren die een nadelige invloed kan hebben op de ontwikkeling
van het kind op pedagogisch, intellectueel of sociaal vlak, zijn fysieke,
psychische of morele integriteit in gevaar brengt of die schadelijk is voor
enig aspect van zijn welzijn.]
Historique
du texte
Vernummerd en vervangen bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Onderafdeling
3. Individuele afwijking]
Historique
du texte
Opschrift ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.2
1.
Individuele afwijkingen van het verbod van het doen of laten
uitvoeren van werkzaamheden door kinderen kunnen enkel worden toegestaan voor
de medewerking van kinderen:
|
1.1. als acteur, figurant, zanger, muzikant of danser aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, zoals onder andere:
|
||||
|
1.2. als acteur, figurant, zanger, muzikant of model aan beeld- of klankregistraties of rechtstreekse uitzendingen voor radio of televisie, al dan niet voor reclamedoeleinden; |
||||
|
1.3. als figurant of model aan fotosessies, al dan niet voor reclamedoeleinden; |
||||
|
1.4. als model of figurant aan modeshows en voorstellingen van collecties klederen. |
2.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de
opsomming van de gevallen waarin individuele afwijkingen kunnen worden
toegestaan beperken of uitbreiden.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.3
1.
De bij artikel 7.2 bedoelde individuele afwijkingen kunnen
enkel worden toegestaan op voorwaarde dat:
|
1.1. de persoon die de individuele afwijking aanvraagt zich ertoe verbindt erop toe te zien dat het uitvoeren van de bij artikel 7.2 bedoelde werkzaamheid, waarvoor de afwijking aangevraagd wordt, geen nadelige invloed heeft op de ontwikkeling van het kind op pedagogisch, intellectueel en sociaal vlak, zijn fysieke, psychische en morele integriteit niet in gevaar brengt en niet schadelijk is voor enig aspect van zijn welzijn; |
|
1.2. de vader, moeder of de voogd, voorafgaand hun schriftelijke toelating geven voor het uitvoeren van deze werkzaamheid; |
|
1.3. de in 1.1. bedoelde aanvrager zich ertoe verbindt de bijkomende algemene voorwaarden die de Koning kan bepalen voor het uitvoeren van deze werkzaamheid, na te leven; |
|
1.4. de in 1.1. bedoelde aanvrager zich ertoe verbindt de bijkomende bijzondere voorwaarden die in de individuele afwijking kunnen bepaald worden voor het uitvoeren van deze werkzaamheid, na te leven. |
2.
Deze individuele afwijkingen worden maar toegestaan voor een
bepaalde tijd en voor een bepaalde werkzaamheid.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.4
1.
Binnen de grenzen bepaald door deze afdeling stelt de Koning
de voorwaarden en nadere regelen vast voor het uitvoeren van de werkzaamheden
waarvoor een individuele afwijking bedoeld bij artikel 7.2 kan toegestaan worden, onder andere inzake
het aanvangs- en einduur, de duur en de frequentie van deze werkzaamheden,
alsmede inzake de rusttijden.
2.
Voor werkzaamheden van een kind tot en met 6 jaar kunnen
enkel individuele afwijkingen toegestaan worden wanneer deze werkzaamheden
uitgevoerd worden tussen 8 en 19 uur.
3.
Voor werkzaamheden van een kind van 7 tot en met 11 jaar
kunnen enkel individuele afwijkingen toegestaan worden wanneer deze
werkzaamheden uitgevoerd worden tussen 8 en 22 uur.
4.
Voor werkzaamheden van een kind van 12 tot 15 jaar of dat nog
onderworpen is aan de voltijdse leerplicht kunnen enkel individuele afwijkingen
toegestaan worden wanneer deze werkzaamheden uitgevoerd worden tussen 8 en 23
uur.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Arrêté d'exécution
|
– Koninklijk besluit van 11 maart 1993 betreffende de kinderarbeid |
[Art. 7.5
De Koning stelt de nadere procedureregelen vast tot het
verkrijgen van de in artikel 7.2 bedoelde individuele afwijking.
Hij wijst de ambtenaren aan die deze individuele afwijkingen
kunnen toestaan.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Arrêté d'exécution
|
– Koninklijk besluit van 11 maart 1993 betreffende de kinderarbeid |
[Art. 7.6
Een individuele afwijking kan enkel toegestaan worden wanneer
een schriftelijke aanvraag daartoe werd ingediend.
De aanvraag tot het bekomen van een individuele afwijking kan
enkel ingediend worden door een natuurlijke persoon die in België zijn
woonplaats heeft en die de verantwoordelijkheid heeft voor het organiseren van
een activiteit in het kader waarvan het kind een in artikel 7.2 bedoelde werkzaamheid zal uitvoeren.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.7
1.
Een individuele afwijking kan enkel toegestaan worden nadat
de schriftelijke aanvraag aan een onderzoek werd onderworpen.
2.
De individuele afwijking kan enkel schriftelijk worden
toegestaan.
3.
Bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid wordt een
Adviesraad Kinderarbeid opgericht.
De Koning bepaalt de samenstelling en de werkwijze van deze
Raad.
4.
De Adviesraad Kinderarbeid heeft tot opdracht:
|
4.1. aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en aan de bevoegde ambtenaren, hetzij uit eigen beweging, hetzij op hun aanvraag, advies uit te brengen of voorstellen te doen inzake de algemene vraagstukken betreffende de kinderarbeid in de vorm van verslagen die de verschillende in zijn midden uiteengezette standpunten weergeven; |
|
4.2. op vraag van de bevoegde ambtenaar hem van advies te dienen bij het onderzoek van de aanvraag en de opvolging van de naleving van de toegestane individuele afwijking; |
|
4.3. de documentatie in verband met kinderarbeid te verzamelen; |
|
4.4. het onderzoek op het gebied van de kinderarbeid te coördineren, op te volgen en te evalueren; |
|
4.5. een jaarverslag op te stellen over zijn activiteiten en over de toepassing van de wetgeving op de kinderarbeid. Dit jaarverslag moet aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en aan de Nationale Arbeidsraad worden toegezonden. |
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de
opdrachten van deze Adviesraad uitbreiden.
5.
Bij het onderzoek van de aanvraag en de opvolging van de
naleving van de toegestane individuele afwijking kan de bevoegde ambtenaar zich
laten bijstaan door één of meer deskundigen of door de Adviesraad
Kinderarbeid.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.8
1.
In de individuele afwijking bepaalt de bevoegde ambtenaar
bijkomende bijzondere voorwaarden voor het uitvoeren van de werkzaamheden
bedoeld bij artikel 7.2.
2.
Deze bijkomende bijzondere voorwaarden hebben onder meer
betrekking op:
|
2.1. het geheel van de voorwaarden in verband met het aanvangs- en het einduur, de duur en de frequentie van de werkzaamheden waarvoor een individuele afwijking kan worden toegestaan, met inbegrip van de voorbereidingen en de wacht- en rusttijden, alsmede in verband met de reistijden; |
|
2.2. De begeleiding en de opvang van het kind tijdens deze werkzaamheden, met inbegrip van de voorbereidingen en de wacht- en rusttijden, alsmede tijdens de reistijden; |
|
2.3. het schoolverzuim; een individuele afwijking kan enkel worden toegestaan indien een dergelijk verzuim onontbeerlijk is om de betrokken werkzaamheid te kunnen uitvoeren en nadat daaromtrent het advies van het betrokken schoolhoofd werd ingewonnen; |
|
2.4. de verplichting om het kind een deskundigenonderzoek te laten ondergaan of een begeleiding te voorzien door een deskundige, inzonderheid wanneer de kans op het creëren van een zogenaamde kindster reëel is; |
|
2.5. het sluiten van de nodige verzekeringen; |
|
2.6. de maatregelen die de aanvrager moet treffen om te voorkomen dat het uitvoeren van de werkzaamheid waarvoor de individuele afwijking wordt toegestaan een nadelige invloed heeft op de ontwikkeling van het kind op pedagogisch, intellectueel en sociaal vlak, zijn fysieke, psychische en morele integriteit in gevaar brengt of schadelijk is voor enig aspect van zijn welzijn; |
|
2.7. de vaststelling van het feit of het kind al dan niet instemt met het uitvoeren van de werkzaamheid waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid.] |
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.9
Het is verboden het kind een werkzaamheid bedoeld in artikel 7.2 te doen of laten uitvoeren vooraleer de
aanvrager van de bevoegde ambtenaar daartoe een schriftelijke individuele
afwijking heeft bekomen.
De bevoegde ambtenaar moet antwoorden binnen een termijn van
hoogstens één maand, te rekenen van de indiening van de geldige aanvraag.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.10
De schriftelijke individuele afwijking die de aanvrager
ontvangen heeft van de bevoegde ambtenaar moet, op het ogenblik en de plaats
waar het kind de werkzaamheid uitvoert, door de aanvrager of de persoon die hij
daartoe aangewezen heeft aan de officieren van gerechtelijke politie of aan de
bij artikel 49 bedoelde personen vertoond worden op hun
verzoek.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.11
Het is verboden als tussenpersoon of bemiddelaar, al dan niet
tegen vergoeding, voorstellen te doen, rechtshandelingen te stellen of reclame
te maken ten einde werkzaamheden bedoeld bij artikel 7.2, waarvoor geen individuele afwijking
gevraagd wordt, te bevorderen of mee helpen tot stand te brengen.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Onderafdeling
4. Loon]
Historique
du texte
Opschrift ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.12
1.
Met loon wordt gelijkgesteld:
|
1.1. het geld of de in geld waardeerbare voordelen waarop het kind recht heeft of dat het kind ontvangt overeenkomstig de bepalingen van artikel 7.13.1 ingevolge het uitvoeren van een werkzaamheid bedoeld bij artikel 7.2 waarvoor een individuele afwijking werd toegestaan; |
|
1.2. het geld of de in geld waardeerbare voordelen dat het kind, zijn vader, moeder of voogd ontvangt in strijd met de bepalingen van artikel 7.13.1 ingevolge het uitvoeren van een werkzaamheid bedoeld bij artikel 7.2 waarvoor een individuele afwijking werd toegestaan; |
|
1.3. het geld of de in geld waardeerbare voordelen waarop het kind recht heeft of dat het kind, zijn vader, moeder of voogd ontvangt ingevolge het verrichten van arbeid door het kind, verboden op grond van artikel 7.1 of ingevolge het uitvoeren van een werkzaamheid door het kind waarvoor geen individuele afwijking, zoals bedoeld bij artikel 7.2 werd toegestaan. |
2.
Onverminderd de bepalingen van de artikelen 7.13 en 7.14 is de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming
van het loon der werknemers van overeenkomstige toepassing op het in 1 bedoelde
loon van het kind.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.13
1.
Het loon in geld van het kind, bedoeld bij artikel 7.12 moet door de bij artikel 7.6 bedoelde aanvrager van de individuele afwijking,
gestort worden op een geïndividualiseerde spaarrekening op naam van het kind
bij een financiële instelling. De intrest wordt gekapitaliseerd. Elke andere
betalingswijze is nietig.
2.
Dit loon moet uiterlijk uitbetaald worden op de vierde werkdag
van de maand volgend op de maand waarin de werkzaamheid door het kind werd
uitgevoerd.
3.
Over deze geïndividualiseerde spaarrekening, zowel wat de
hoofdsom als de intresten betreft, mag niet worden beschikt door een ander
persoon dan de titularis.
Onverminderd het bepaalde in de wet van 30 april 1958 betreffende de
handelingsbekwaamheid van de minderjarige voor sommige spaarverrichtingen, kan
de Koning de gevallen, de voorwaarden en nadere regelen bepalen waaronder de
vader, de moeder of de voogd geld kunnen afhalen van deze geïndividualiseerde
spaarrekening, enkel in het belang van het kind.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
[Art. 7.14
Buiten het loon in geld of de in geld waardeerbare voordelen
bedoeld bij artikel 7.12 mogen naar aanleiding van het uitvoeren
van een werkzaamheid door het kind, enkel de gebruikelijke geschenken worden
gegeven, mits deze aan de leeftijd, de ontwikkeling en de vorming van het kind
zijn aangepast.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Afdeling
2. Verbod om bepaalde arbeid te verrichten
Verbod om
bepaalde arbeid te verrichten, algemeen
Verbod om
bepaalde arbeid te verrichten, jeugdige werknemers
Art. 8
[Werkneemsters en jeugdige werknemers mogen geen ondergrondse
arbeid verrichten in mijnen, groeven en graverijen. Dit verbod is niet van
toepassing op de werkneemsters die het beroep van mijningenieur uitoefenen.]
De Koning kan het verrichten van ondergrondse arbeid die niet
in de mijnen, graverijen en groeven wordt verricht, aan jeugdige werknemers
verbieden of afhankelijk maken van de inachtneming van bepaalde
beschermingsmaatregelen.
Verbod om bepaalde arbeid te
verrichten, vrouwelijke werknemers
Historique
du texte
Gewijzigd bij enig art. W. 17 mei 1985 (B.S.,
11 juli 1985, err., B.S., 9 oktober 1985).
Arrêté d'exécution
|
Art. 9
Jeugdige werknemers mogen geen arbeid verrichten die hun
krachten te boven gaat, hun gezondheid bedreigt of hun zedelijkheid in gevaar
brengt. De Koning kan bepalen welke arbeid in elk geval als zodanig moet worden
aangemerkt.
Art. 10
De Koning kan het verrichten van gevaarlijke of ongezonde
arbeid aan werkneemsters en jeugdige werknemers verbieden of afhankelijk maken
van de inachtneming van bepaalde beschermingsmaatregelen.
[Art. 10bis
De personen die de leeftijdsgrens, bepaald in of in
uitvoering van artikel 6 van de wet van 24 februari 1978,
betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars niet bereikt
hebben, mogen niet worden tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor
betaalde sportbeoefenaars.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 12 W. 24 februari 1978 (B.S.,
9 maart 1978).
Hoofdstuk
III. Arbeids- en rusttijden
Arbeids-
en rusttijden, algemeen
Afdeling
1. Zondagsrust
Zondagsrust,
algemeen
Art. 11
Het is verboden werknemers 's zondags te werk te stellen.
Rejet du
recours
Art. 11 schendt de art. 6 en 6bis Grondwet (thans de
art. 10 en 11) niet (Arbitragehof, 12 november 1992 (B.S.,
19 december 1992) en 10 juni 1993 (B.S., 29 juni 1993)).
Art. 12
Volgende werkzaamheden mogen 's zondags worden uitgevoerd in
zoverre de normale exploitatie van het bedrijf het niet mogelijk maakt ze op
een andere dag van de week uit te voeren:
|
1° toezicht op de bedrijfsruimte; |
|
2° schoonmaken, herstellen en onderhouden, in zover deze werkzaamheden voor de regelmatige voortzetting van het bedrijf nodig zijn, alsmede de werkzaamheden buiten de produktie, die nodig zijn voor de regelmatige hervatting van het bedrijf de volgende dag; |
|
3° arbeid verricht om het hoofd te bieden aan een voorgekomen of dreigend ongeval; |
|
4° dringende arbeid aan machines of materieel en arbeid die door een onvoorziene noodzakelijkheid wordt vereist; |
|
5° arbeid om beschadiging van grondstoffen of voortbrengselen te voorkomen. |
De werkzaamheden bedoeld in het eerste lid mogen zowel door
de werknemers van het bedrijf als door andere werknemers worden uitgevoerd.
De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan die van
de artikelen 76 en 77 van de wetten op de mijnen, groeven
en graverijen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 15 september 1919.
Art. 13
De werknemers mogen 's zondags tewerkgesteld worden in de
bedrijven of voor het uitvoeren van werken aangewezen door de Koning.
Rejet du
recours
Art. 13 schendt de art. 6 en 6bis van de Grondwet
(thans de art. 10 en 11) niet (Arbitragehof, 12 november 1992 (B.S.,
19 december 1992) en 10 juni 1993 (B.S., 29 juni 1993)).
Arrêté d'exécution
|
§ 1.
In de andere kleinhandelszaken dan die waarin de
zondagsarbeid toegelaten werd in uitvoering van artikel 13, mogen de werknemers 's zondags van 8 uur
's morgens tot 's middags worden tewerkgesteld.
Nochtans kan de Koning in bepaalde gemeenten:
|
1° deze tewerkstelling op zondag verbieden of de duur ervan beperken; |
|
2° deze tewerkstelling op zondag gedurende ten hoogste zes weken per jaar toelaten op andere uren of gedurende een groter aantal uren dan bepaald in het eerste lid, wanneer bijzondere omstandigheden dit vorderen. |
§ 2.
In badplaatsen, luchtkuuroorden en toeristische centra mogen
de werknemers 's zondags tewerkgesteld worden in kleinhandelszaken en
kapperssalons.
De Koning bepaalt:
|
1° wat moet worden verstaan onder badplaatsen, luchtkuuroorden en toeristische centra; |
|
2° de voorwaarden waaronder en de grenzen waarbinnen de werknemers 's zondags mogen tewerkgesteld worden. |
Rejet du
recours
Art. 14 schendt de art. 6 en 6bis van de Grondwet
(thans de art. 10 en 11) niet (Arbitragehof, 12 november 1992 (B.S.,
19 december 1992) en 10 juni 1993 (B.S., 29 juni 1993)).
Arrêté d'exécution
|
|
|
Art. 15
De Koning kan toestaan dat de werknemers twaalf maal per jaar
's zondags tewerkgesteld worden, zonder evenwel dat meer dan vier opeenvolgende
weken van dit recht mag gebruik worden gemaakt:
|
1° in bedrijven die gedurende slechts een gedeelte van het jaar werken of waarin gedurende zekere seizoenen van het jaar intenser wordt gewerkt; |
|
2° in bedrijven die in openlucht worden uitgeoefend en waarin de arbeid kan worden belemmerd door ongunstig weder. |
De werkgever die zondagsarbeid met toepassing van het eerste
lid doet verrichten, brengt dit binnen vierentwintig uur ter kennis van de door
de Koning aangewezen ambtenaar.
Arrêté d'exécution
|
Art. 16
De werknemers die zondagsarbeid verrichten met toepassing van
de artikelen 12, 13, 14 en 15, hebben recht op inhaalrust
in de loop van de zes dagen die op de bewuste zondag volgen.
De rusttijd bedraagt een volle dag, indien de zondagsarbeid
langer dan vier uren heeft geduurd en ten minste een halve dag indien hij niet
langer dan vier uren heeft geduurd; in dit laatste geval moet de inhaalrust
worden verleend vóór of na 13 uur en op die dag mag niet langer dan vijf uur
arbeid worden verricht.
De Koning kan een andere regeling voor inhaalrust
voorschrijven. Hij mag evenwel de in het tweede lid bepaalde duur van de
inhaalrust niet wijzigen, tenzij om deze vast te stellen op de werkelijke duur
van de verrichte zondagsarbeid.
Zondagsarbeid, inhaalrust
Arrêté d'exécution
|
|
|
Art. 17
[De werknemers die [arbeid verrichten in opeenvolgende
ploegen] kunnen op zondag worden tewerkgesteld op voorwaarde dat hun arbeid een
keer per week wordt onderbroken gedurende een periode van vierentwintig
opeenvolgende uren waarvan er ten minste achttien op de zondag vallen.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 19 W. 17 maart 1987 (B.S.,
12 juni 1987), met ingang van 1 juli 1987 (art. 21) en gewijzigd bij
art. 2, § 3 W. 17 februari 1997 (B.S., 8 april 1997), met
ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Art. 18
De rusttijdregeling wordt bij verordening vastgesteld:
|
1° voor de door het Rijk beheerde bedrijven; |
|
2° voor de spoor- en buurtspoorwegbedrijven; deze verordeningen behoeven goedkeuring van de Minister tot wiens bevoegdheid het Verkeerswezen behoort. |
Afdeling
2. Arbeidsduur
Arbeidsduur,
algemeen
Art. 19
De arbeidsduur van de werknemers mag niet meer belopen dan
acht uren per dag of [veertig uren] per week.
Onder arbeidsduur wordt verstaan: de tijd gedurende dewelke
het personeel ter beschikking is van de werkgever.
Op verzoek van het bevoegde Paritair Comité, kan de Koning,
de tijd bepalen gedurende welke het personeel ter beschikking van de werkgever
is, ten aanzien van:
|
1° de vervoerondernemingen; |
|
2° de werknemers tewerkgesteld aan vervoerwerken; |
|
3° de werknemers tewerkgesteld aan werken die hoofdzakelijk bij tussenpozen worden verricht. |
Ten aanzien van de werknemers van de zeevaartondernemingen en
van de ondernemingen van vervoer langs de binnenwateren, kan de Koning, op
voorstel van het bevoegde Paritair Comité, de modaliteiten van toepassing in
het bepaalde in het eerste lid bepalen.
De arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld in de mijnen,
groeven en graverijen, bevat de tijd die normaal nodig is om af te dalen naar
de plaats van het werk en om ervan terug naar boven te komen of om ervan terug
af te dalen.
Arbeidsduur, begrip
Arbeidsduur, maximumgrens
Historique
du texte
Gewijzigd bij enig art. W. 20 juli 1978 (B.S.,
29 september 1978).
Modifications
antérieures
Wat de 39-urenweek betreft, zie art. 48 W. 26 juli 1996
(B.S., 1 augustus 1996), zelf opgeheven bij art. 3 W.10_augustus
2001 (B.S., 15_september 2001), met ingang van 1_januari 2003 (art. 3).
Arrêté d'exécution
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Art. 2 W. 10_augustus 2001 (B.S., 15_september 2001)
bepaalt:
“§ 1.
De voltijdse werknemers die onder het toepassingsgebied
vallen van hoofdstuk III, afdeling II,
van de arbeidswet van 16 maart 1971, moeten op 1 januari 2003 de
toepassing genieten van een arbeidsregeling opgesteld in het kader van een vóór
deze datum gesloten collectieve arbeidsovereenkomst of, bij ontstentenis van
een collectieve arbeidsovereenkomst, in het kader van een arbeidsreglement dat
van kracht is op deze datum, waardoor de arbeidsduur beperkt wordt tot maximum
38 uren per week of waardoor de arbeidsduur op een gelijkwaardige wijze
beperkt wordt op een andere basis dan de wekelijkse.
§ 2.
De grens van 40 uren per week bepaald in artikel 19
van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt verminderd tot 38 uren
voor de voltijdse werknemers die onder het toepassingsgebied vallen van
hoofdstuk III, afdeling II,
van de arbeidswet van 16 maart 1971, en die op 1 januari 2003 geen
beperking van de wekelijkse arbeidsduur genieten overeenkomstig § 1.
§ 3.
Artikel 28,
§ 3, van de arbeidswet van 16 maart 1971 is van toepassing op de
verminderingen bepaald in de §§ 1 en 2.
§ 4.
Voor de toepassing van de §§ 1 en 2 bepaalt de Koning de
nadere regelen voor de afschaffing van het overloon onder de grens van
40 uren vastgesteld in artikel 29,
§ 2, van de arbeidswet van 16 maart 1971.”
[Art. 19bis
De tijd, door een jeugdige werknemer die nog onderworpen is
aan de deeltijdse leerplicht zoals bedoeld bij artikel 1, § 1, van de wet van 29 juni 1983
betreffende de leerplicht besteed aan het volgen van onderwijs met beperkt
leerplan of aan een voor de vervulling van de leerplicht erkende vorming, wordt
als arbeidsduur beschouwd.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 145 W. 22 januari 1985 (B.S.,
24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176).
Art. 20
§ 1.
De dagelijkse grens van de arbeidsduur kan op negen uren
worden gebracht wanneer de arbeidstijdregeling per week een halve, een hele of
meer dan een rustdag behalve de zondag, omvat.
§ 2.
Ze kan op tien uren worden gebracht voor de werknemers die
wegens de afstand van de werkplaats niet elke dag naar hun woon- of
verblijfplaats kunnen terugkeren.
Onder werknemers die niet elke dag naar hun woon- of
verblijfplaats kunnen terugkeren, wordt verstaan degenen die gedurende meer dan
veertien uren moeten van huis zijn.
De berekening van de uren afwezigheid geschiedt vanaf de
woon- of verblijfplaats op basis van de dienstregelingen der gemeenschappelijke
vervoermiddelen die de werknemer ter beschikking staan.
De Koning kan de dagelijkse grens waarvan sprake is in het
eerste lid van deze paragraaf wijzigen.
Hij kan eveneens de erin bepaalde regeling uitbreiden tot
alle werknemers van een werf of van een werkplaats wanneer de meerderheid van
de aldaar tewerkgestelde werknemers niet elke dag naar hun woon- of
verblijfplaats kunnen terugkeren.
[Art. 20bis
§ 1.
[Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig
de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, of[, bij
ontstentenis, het arbeidsreglement], kan de overschrijding van de bij artikel 19 vastgestelde grenzen toestaan.
Het arbeidsreglement en, in voorkomend geval, de collectieve
arbeidsovereenkomst vermelden ten minste:
|
1° de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur alsmede het aantal arbeidsuren dat over de referteperiode, waarvan de duur één jaar niet mag overschrijden, moet worden gepresteerd; |
|
2° het aantal uren dat beneden of boven de dagelijkse grens van de arbeid, zoals vastgesteld in het uurrooster vermeld in het arbeidsreglement, mag worden gepresteerd, zonder dat de uren die meer of minder worden gepresteerd twee uren mogen overschrijden en zonder dat de dagelijkse arbeidsduur negen uren mag overschrijden; |
|
3° het aantal uren dat beneden of boven de wekelijkse grens van de arbeid, zoals vastgesteld in het uurrooster vermeld in het arbeidsreglement, mag worden gepresteerd, zonder dat de uren die meer of minder worden gepresteerd vijf uren mogen overschrijden en zonder dat de wekelijkse arbeidsduur vijfenveertig uren mag overschrijden. |
De nieuwe uurroosters die voortvloeien uit de toepassing van
het eerste lid moeten het voorwerp uitmaken van een aanpassing van het
arbeidsreglement overeenkomstig de beginselen van het tweede lid volgens de
bepalingen van artikel 6, 1°, van de wet van 8 april 1965 tot
instelling van de arbeidsreglementen.]
§ 2.
De rustdagen bepaald bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen
en de periodes van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomsten
voorzien in de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten komen als arbeidsduur in aanmerking voor de berekening
van de arbeidsduur die over een jaar moet worden nageleefd.
§ 3.
Bij de berekening van de jaarlijkse arbeidsduur wordt geen
rekening gehouden met de overschrijdingen van de bij artikel 19 vastgestelde grenzen die voortvloeien uit
de toepassing van artikel 26, § 1, 1° en 2°.]
[§ 4.
Het aantal arbeidsuren dat over een jaar moet worden
gepresteerd kan ten belope van 65 uren per kalenderjaar worden overschreden in
geval van toepassing van de artikelen 25 en 26, § 1, 3°.
Deze overschrijding kan enkel toegestaan worden door een in
het paritair comité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, wanneer het niet
mogelijk is om over te gaan tot bijkomende aanwervingen.]
Historique
du texte
Art. ingevoegd bij art. 76 W. 22 januari 1985 (B.S.,
24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176).
§ 1 vervangen bij art. 78 W. 21 december 1994 (B.S.,
23 december 1994) en gewijzigd bij art. 37 W. 26 juli 1996 (B.S.,
1 augustus 1996), met ingang van 1 november 1997 (art. 42 en 51).
§ 4 ingevoegd bij art. 10 W. 10 juni 1993 (B.S.,
30 juni 1993).
Art. 21
[De duur van elke werkperiode mag niet korter zijn dan drie
uren. Deze duur kan gewijzigd worden door de Koning of door een collectieve arbeidsovereenkomst
gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
Onverminderd de bepalingen van het eerste lid, kan de Koning voorwaarden stellen aan de verdeling van
prestaties in verschillende werkperiodes tijdens eenzelfde dag.]
Arbeidsduur, minimumduur
Historique
du texte
Vervangen bij art. 189 W. 22 december 1989 (B.S.,
30 december 1989, err., B.S., 4 april 1990).
Modifications
antérieures
Gewijzigd bij art. 2 W. 27 juli 1979 (B.S.,
24 augustus 1979).
Arrêté d'exécution
|
Art. 22
[De bij [de artikelen 19 en 20 en de krachtens artikel 20bis] bepaalde grenzen mogen worden
overschreden:
|
1° wanneer [arbeid in opeenvolgende ploegen wordt verricht]; |
|
2° voor het uitvoeren van werken die wegens hun aard niet mogen worden onderbroken; |
|
3° voor het uitvoeren van werken van inventarissen en balansen op voorwaarde dat deze grenzen niet gedurende méér dan zeven dagen per werknemer en per kalenderjaar worden overschreden.] |
Arbeidsduur, overwerk,
algemeen
Historique
du texte
Art. vervangen bij art. 1 K.B. nr. 225, 7 december
1983 (B.S., 15 december 1983), met ingang van 1 januari 1984
(art. 18).
Inleidende bepaling gewijzigd bij art. 77 W. 22 januari
1985 (B.S., 24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985
(art. 176).
1° gewijzigd bij art. 2, § 4 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Art. 23
[De Koning kan toestaan dat de bij [de artikelen 19 en 20 en de krachtens artikel 20bis] vastgestelde grenzen overschreden
worden in de bedrijfstakken, de categorieën van ondernemingen of de takken van
ondernemingen waar deze grenzen niet kunnen worden toegepast.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 2 K.B. nr. 225, 7 december 1983
(B.S., 15 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art.
18) en gewijzigd bij art. 78 W. 22 januari 1985 (B.S.,
24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176).
Modifications
antérieures
Gewijzigd bij enig art. W. 20 juli 1978 (B.S.,
29 september 1978).
Arrêté d'exécution
|
§ 1.
[De Koning kan toestaan dat de bij [de artikelen 19 en 20, en de krachtens artikel 20bis] vastgestelde grenzen overschreden
worden:
|
1° voor de werknemers die voorbereidend werk of nawerk verrichten, dat noodzakelijk buiten de voor bedrijfsarbeid vastgestelde tijd moet worden uitgevoerd; de Koning bepaalt wat onder voorbereidend werk en nawerk wordt verstaan; |
|
2° voor de werknemers tewerkgesteld aan werken van vervoer, laden en lossen.] |
§ 2.
De Koning kan hogere grenzen dan die bepaald bij [de artikelen 19 en 20, en de krachtens artikel 20bis] vaststellen voor de werknemers die
tewerkgesteld zijn in bedrijfstakken waarin:
|
1° de tijd nodig voor het verrichten van de arbeid, wegens de aard van het werk niet nauwkeurig kan worden bepaald; |
|
2° de verwerkte stoffen zeer snel kunnen ontaarden. |
Historique
du texte
§ 1 vervangen bij art. 3 K.B. nr. 225,
7 december 1983 (B.S., 15 december 1983), met ingang van
1 januari 1984 (art. 18) en gewijzigd bij art. 79 W. 22 januari 1985
(B.S., 24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art.
176).
§ 2 gewijzigd bij art. 79 W. 22 januari 1985 (B.S.,
24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176).
Modifications
antérieures
Gewijzigd bij enig art. W. 20 juli 1978 (B.S.,
29 september 1978).
Arrêté d'exécution
|
|
|
Art. 25
[Om het hoofd te bieden aan een buitengewone vermeerdering
van werk mogen de grenzen, vastgesteld bij of krachtens de bepalingen van deze
afdeling, overschreden worden ingevolge een toelating verleend door de door de
Koning aangewezen ambtenaar, mits akkoord van de vakbondsafvaardiging van de
onderneming wanneer er een bestaat.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 4 K.B. nr. 225, 7 december 1983
(B.S., 15 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art.
18).
Art. 26
[§ 1.
De grenzen vastgesteld bij of krachtens de bepalingen van
deze afdeling mogen door de werknemers van de onderneming overschreden worden
voor het verrichten van:
|
1° arbeid om het hoofd te bieden aan een voorgekomen of dreigend ongeval; |
|
2° dringende arbeid aan machines of materieel voor zover de uitvoering ervan buiten de arbeidsuren onontbeerlijk is om een ernstige belemmering van de normale werking van het bedrijf te voorkomen; |
|
3° arbeid die door een onvoorziene noodzakelijkheid wordt vereist mits het voorafgaande akkoord van de vakbondsafvaardiging van de onderneming of indien men in de onmogelijkheid is om het akkoord te vragen, mits mededeling achteraf; de door de Koning aangewezen ambtenaar wordt in beide gevallen op de hoogte gebracht. |
§ 2.
De grenzen vastgesteld bij of krachtens de bepalingen van
deze afdeling mogen worden overschreden voor de uitvoering voor rekening van
een derde van:
|
1° arbeid om het hoofd te bieden aan een voorgekomen of dreigend ongeval; |
|
2° dringende arbeid aan machines of materieel. |
§ 3.
De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan die van
de artikelen 76 en 77 van de wetten op de mijnen, groeven
en graverijen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 15 september
1919.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 5 K.B. nr. 225, 7 december 1983
(B.S., 15 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art.
18).
[Art. 26bis
§ 1.
[De overschrijdingen bedoeld in de artikelen 22, 1° en 2°, 23, 24, 25 en 26, § 1, 3° en § 2, zijn enkel toegelaten op
voorwaarde dat gedurende een periode van een trimester, gemiddeld niet langer
dan veertig uren per week wordt gewerkt.
Die bepaling is eveneens van toepassing op de
overschrijdingen begaan in strijd met de bepalingen van deze wet of van andere
wetsbepalingen.
De referteperiode van een trimester kan worden verlengd tot
ten hoogste een jaar:
|
– door de Koning; |
|
– door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; |
|
– of bij ontstentenis, door het arbeidsreglement [...]. |
[Ze kan echter enkel worden verlengd door de Koning of door
een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve
arbeidsovereenkomst indien ze toepasselijk is op nachtarbeiders. Voor de
toepassing van dit lid dient onder nachtarbeider te worden verstaan, diegene
die gewoonlijk tewerkgesteld wordt in een arbeidsregeling bedoeld in artikel 38, § 4.]
In geval van toepassing van de door artikel 20bis bepaalde afwijking, is de periode
bedoeld in het eerste lid, voor de toepassing van de artikelen 25 en 26, dezelfde als de periode vastgesteld door de
collectieve arbeidsovereenkomst of het arbeidsreglement.
Om dit gemiddelde te berekenen, wordt geen rekening gehouden
met de overschrijdingen van de door bij de artikelen 19 en 20 vastgestelde grenzen die voortvloeien uit de
toepassing van artikel 26, § 1, 1° en 2°.
De rustdagen bepaald bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen,
alsmede door of krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst, de periodes van
schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bepaald in de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten en de rustdagen toegekend met toepassing van artikel 29, § 4, van deze wet, gelden als
arbeidsduur voor de berekening van de gemiddelde arbeidsduur, bedoeld in het
eerste lid.
In de loop van de referteperiode, mag op geen enkel ogenblik
de totale duur van de verrichte arbeid de toegelaten gemiddelde arbeidsduur
over dezelfde referteperiode, vermenigvuldigd met het aantal weken of delen van
een week die reeds in deze referteperiode verlopen zijn, overschreden worden
met meer dan vijfenzestig uren. [Deze grens van 65 uren kan verhoogd worden tot
130 uren overeenkomstig de procedure vastgesteld door de Koning in uitvoering
van § 2bis.]
Onder trimester in de zin van dit artikel wordt verstaan de
periode gedekt door de uitbetalingen waarvan de sluitingsdag in eenzelfde
kalenderkwartaal is gelegen.]
§ 2.
De bij artikel 22, 3°, bedoelde overschrijdingen zijn enkel
toegelaten op voorwaarde dat de inhaalrust die overeenstemt met de
overschrijdingen van de bij artikel 19 vastgestelde grens van de wekelijkse
arbeidsduur, toegekend worden binnen dertien weken die volgen op die
overschrijdingen.
[§ 2bis.
[Op vraag van de werknemer worden 65 uren per kalenderjaar,
gepresteerd overeenkomstig artikel 25 of artikel 26, § 1, 3° niet aangerekend bij de
berekening van het gemiddelde vastgesteld bij § 1, eerste lid.
De werknemer moet zijn vraag gesteld hebben nog voor de
betaalperiode gedurende welke de prestaties werden verricht, verlopen is.
De 65 uren per kalenderjaar kunnen worden verhoogd tot 130
uren in het kader en volgens de procedure vastgelegd door de Koning.]]
§ 3.
[In geval van toepassing van de artikelen 25 en 26, § 2, en voor zover er niet gelijktijdig
gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld bij artikel 20bis, mag het gemiddelde over de bij
paragraaf 1 bepaalde periode overschreden worden ten belope van 65 uren of met
een bij de Koning vastgesteld hoger aantal uren, op voorwaarde dat de
inhaalrust toegekend wordt binnen drie maanden of binnen een door de Koning
vastgestelde langere periode, volgend op de bij § 1 bedoelde periode
waarin de overschrijding is gebeurd.]
De Koning kan, in de gevallen waarin bij toepassing van het
voorgaande lid een hoger maximum dan 65 uren werd vastgesteld, eveneens
afwijken van de grens van 65 uren ingesteld door § 1, [achtste lid].
De inhaalrust moet worden toegekend naar rata van een
volledige rustdag per overschrijding die de bij artikel 19 vastgestelde dagelijkse arbeidsduur
bereikt. Zij moet samenvallen met een dag waarop de werknemer normaal zou
hebben gewerkt indien hij in toepassing van dit artikel geen inhaalrust had
genoten en telt als arbeidstijd voor de berekening van het bij § 1
bedoelde gemiddelde.
In de gevallen waarin zij niet binnen de bij het eerste lid
bedoelde periode kan worden toegekend [wegens het bepaalde in het derde lid],
wordt de inhaalrust toegekend binnen drie maanden die volgen op het einde van
de periode waarin de inhaalrust niet kon worden toegekend. Indien de duur van
deze laatste periode evenwel zes maanden overschrijdt, wordt de inhaalrust niet
meer toegekend.]
Version(s) précédente(s)
Arbeidsduur, inhaalrust
Historique
du texte
Art. ingevoegd bij art. 6 K.B. nr. 225, 7 december
1983 (B.S., 15 december 1983), met ingang van 1 januari 1984
(art. 18).
§ 1 vervangen bij art. 79 W. 21 december 1994 (B.S.,
23 december 1994), gewijzigd bij art. 38 W. 26 juli 1996 (B.S.,
1 augustus 1996), met ingang van 1 november 1997 (art. 42 en 51), bij
art. 5, 1° W. 4 december 1998 (B.S., 17 december 1998) en bij
art. 16, 1° W. 3 juli 2005 (B.S., 19 juli 2005), met ingang
van 19 juli 2005 (art. 18).
§ 2bis ingevoegd bij art. 11 W. 10 juni 1993
(B.S., 30 juni 1993) en vervangen bij art. 16, 2° W. 3 juli
2005 (B.S., 19 juli 2005), met ingang van 19 juli 2005 (art. 18).
§ 3 gewijzigd bij art. 80 W. 22 januari 1985 (B.S.,
24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176) en bij
art. 16, 3° W. 3 juli 2005 (B.S., 19 juli 2005), met ingang
van 19 juli 2005 (art. 18).
Modifications
antérieures
§ 1 gewijzigd bij art. 11 W. 10 juni 1993 (B.S.,
30 juni 1993) en bij art. 5, 2° W. 4 december 1998 (B.S.,
17 december 1998).
Arrêté d'exécution
|
|
|
|
|
|
|
[Art. 26ter
[...] ]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 81 W. 21 december 1994 (B.S.,
23 december 1994) en opgeheven bij art. 39 W. 26 juli 1996 (B.S.,
1 augustus 1996), met ingang van 1 november 1997 (art. 42 en 51).
Art. 27
[§ 1.
Behoudens in de bij de artikelen 22, 2°, en 26, § 1, 1° en 2°, en § 2 bedoelde gevallen
mag de arbeidsduur nooit meer dan elf uren per dag noch vijftig uren per week
overschrijden, zelfs niet bij de gelijktijdige toepassing van verschillende
bepalingen.
§ 2.
Wanneer arbeid wordt verricht in toepassing van artikel 22, 2°, is de arbeidsduur evenwel steeds
begrensd tot twaalf uren per dag en tot vijftig uren per week. De wekelijkse
arbeidsduur kan op zesenvijftig uren worden gebracht wanneer de dagelijkse
arbeidsduur acht uren niet overschrijdt. Deze dagelijkse en wekelijkse grenzen
kunnen worden overschreden in geval van toepassing van artikel 26, § 1, 1° en 2°, en § 2.
§ 3.
De Koning kan de overschrijding van de in §§ 1 en 2
voorziene grens van vijftig uren toestaan in de bedrijfstakken, de categorieën
van ondernemingen of de takken van ondernemingen waarin deze grens niet kan
worden toegepast, behoudens wanneer de werknemer tewerkgesteld wordt in het
kader van een arbeidsregeling bedoeld in artikel 38, § 4.
§ 4.
De afwijkingen bedoeld in de artikelen 22, 1° en 2°, 23 en 24 zijn niet van toepassing op de nachtarbeiders
wanneer hun werk bijzondere risico's met zich meebrengt of belangrijke
lichamelijke of geestelijke spanningen. Voor de toepassing van dit lid dient
onder nachtarbeider te worden verstaan, diegene die gewoonlijk tewerkgesteld
wordt in een arbeidsregeling bedoeld in artikel 38, § 4.
Deze bijzondere risico's of belangrijke lichamelijke of
geestelijke spanningen worden gedefinieerd door een door de Koning algemeen
verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of bij ontstentenis van
een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst, door de Koning. Deze
collectieve arbeidsovereenkomst of, bij ontstentenis ervan, de Koning, kan bepaalde
van deze afwijkingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk verklaren op de
nachtarbeiders, bedoeld in het eerste lid.]
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Vervangen bij art. 6 W. 4 december 1998 (B.S.,
17 december 1998, err., B.S., 26 januari 1999).
Modifications
antérieures
Vervangen bij art. 7 K.B. nr. 225, 7 december 1983
(B.S., 15 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art.
18) en gewijzigd bij art. 81 W. 22 januari 1985 (B.S.,
24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176).
Art. 28
§ 1.
De maximumgrenzen van de arbeidsduur bepaald door of krachtens
de bepalingen van deze afdeling, mogen worden ingekort ingevolge een algemeen
verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
§ 2.
In de bedrijven of bedrijfstakken waar ongezonde, gevaarlijke
of lastige arbeid wordt verricht, kan de Koning de arbeidsduur, zo nodig
geleidelijk onder bepaalde voorwaarden of voor bepaalde categorieën van
werknemers, tot minder dan [veertig uren] per week verminderen.
§ 3.
De verkortingen van de arbeidsduur die uit de toepassing van
deze wet voortvloeien, mogen in geen geval loonsverlaging tot gevolg hebben.
[§ 4.
Voor de toepassing van de artikelen 26bis en 29 wordt rekening gehouden met de arbeidsduur zoals
vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst [gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités] die in de
onderneming van toepassing is zelfs indien deze niet bij koninklijk besluit
algemeen verbindend werd verklaard.]
Arbeidsduurvermindering
Historique
du texte
§ 2 gewijzigd bij enig art. W. 20 juli 1978 (B.S.,
29 september 1978).
§ 4 ingevoegd bij art. 8 K.B. nr. 225,
7 december 1983 (B.S., 15 december 1983), met ingang van
1 januari 1984 (art. 18) en gewijzigd bij art. 82 W. 22 januari 1985
(B.S., 24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art.
176).
Art. 29
§ 1.
[Overwerk wordt betaald tegen een bedrag dat ten minste 50
pct. hoger is dan het gewone loon. Deze vermeerdering bedraagt 100 pct. voor
overwerk op zondag of op de rustdagen toegekend krachtens de wetgeving op de
betaalde feestdagen.]
§ 2.
[Voor de toepassing van dit artikel wordt als overwerk
aangemerkt, arbeid verricht boven 9 uren per dag of 40 uren per week of boven
de lagere grenzen vastgesteld overeenkomstig artikel 28.
In afwijking van het eerste lid wordt de arbeid verricht met
naleving van de voorwaarden en de grenzen die van toepassing op een
arbeidsregeling bedoeld bij de artikelen 20, 20bis, 22, 1° en 2°, en 23, niet als overwerk aangemerkt.]
[§ 3.
De Koning kan sommige prestaties van deeltijds tewerkgestelde
werknemers, die de bij de vorige paragraaf vastgestelde grenzen niet bereiken,
met overwerk gelijkstellen.]
[§ 4.
Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig
de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités kan toelaten dat de
krachtens § 1 verschuldigde toeslag in bijkomende inhaalrust wordt
omgezet.
In het kader van dergelijke overeenkomst geeft elk uur
overwerk, dat met een toeslag van 50% moet worden betaald, recht op ten minste
een half uur inhaalrust terwijl elk uur overwerk, dat met een toeslag van 100%
wordt betaald, recht geeft op ten minste één uur inhaalrust.]
Overloon
Historique
du texte
§ 1 vervangen bij art. 9 K.B. nr. 225,
7 december 1983 (B.S., 15 december 1983), met ingang van
1 januari 1984 (art. 18).
§ 2 vervangen bij art. 83 W. 22 januari 1985 (B.S.,
24 januari 1985), met ingang van 1 januari 1985 (art. 176)
§ 3 ingevoegd bij art. 183 W. 22 december 1989 (B.S.,
30 december 1989, err., B.S., 4 april 1990).
§ 4 ingevoegd bij art. 12 W. 10 juni 1993 (B.S.,
30 juni 1993).
Modifications
antérieures
Gewijzigd bij enig art. W. 20 juli 1978 (B.S.,
29 september 1978).
Arrêté d'exécution
|
Afdeling
3. Arbeidstijdregeling voor jeugdige werknemers
Arbeids-
en rusttijden, jeugdige werknemers, algemeen
Art. 30
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
|
1° feestdagen: de feestdagen vastgesteld met toepassing van de wetgeving op de betaalde feestdagen; |
|
2° overwerk: arbeid verricht boven het aantal arbeidsuren bepaald door of krachtens artikel 31, alsmede de arbeid die als overwerk wordt aangemerkt overeenkomstig artikel 29, § 2, ongeacht of de jeugdige werknemer al dan niet onder de toepassing van afdeling 2 valt; |
|
[3° arbeidsduur: de tijd gedurende welke de jeugdige werknemer ter beschikking is van één of meer werkgevers.] |
Historique
du texte
Enig lid, 3° ingevoegd bij art. 6 W. 21 maart 1995 (B.S.,
21 april 1995).
Art. 31
[De arbeidsduur voor jeugdige werknemers mag niet meer
bedragen dan acht uren per dag en veertig uren per week. De Koning kan op
eensluidend advies van het paritair orgaan bedoeld in artikel 47, een hogere dagelijkse en wekelijkse grens
vaststellen tot een maximum van tien uren per dag en vijftig uren per week bij
toepassing van artikel 26.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 7 W. 21 maart 1995 (B.S.,
21 april 1995).
Art. 32
§ 1.
[Buiten de zondagsrust moet aan jeugdige werknemers een
bijkomende rustdag worden toegekend, onmiddellijk volgend op of voorafgaand aan
de zondag.
Jeugdige werknemers mogen alleen arbeid op zondagen,
bijkomende rustdagen en feestdagen en overwerk verrichten in de gevallen
respectievelijk bedoeld in de artikelen 12, 3° en 4°, en 26.]
De werkgever die arbeid met toepassing van deze paragraaf
doet verrichten, brengt dit binnen drie dagen schriftelijk ter kennis van de
door de Koning aangewezen ambtenaar.
§ 2.
Bovendien kan de Koning, binnen de grenzen bepaald door of krachtens
afdeling I en de wetgeving op de betaalde feestdagen, toestaan dat arbeid op
zon- en feestdagen, zo nodig onder door Hem te stellen voorwaarden, wordt
verricht in bepaalde bedrijfstakken, bedrijven of beroepen, voor het uitvoeren
van bepaalde werken of voor bepaalde categorieën van jeugdige werknemers.
§ 3.
In geen geval mogen jeugdige werknemers meer dan één zondag
op twee arbeid verrichten, behalve met voorafgaande toelating van de in
§ 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar.
Jeugdige werknemers,
overwerk
Historique
du texte
§ 1 gewijzigd bij art. 8 W. 21 maart 1995 (B.S.,
21 april 1995).
Modifications
antérieures
Gewijzigd bij art. 10 K.B. nr. 25, 7 december 1983
(B.S., 15 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art.
18).
Arrêté d'exécution
|
|
|
§ 1.
Jeugdige werknemers die overwerk verrichten, hebben recht op
inhaalrust, waarvan de duur gelijk is aan die van het verrichte overwerk. De
inhaalrust wordt op de arbeidsduur aangerekend.
Behoudens afwijking toegestaan door de in artikel 32, § 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar
wordt de inhaalrust ineens genomen vóór het einde van de week welke volgt op
die waarin het overwerk is verricht.
§ 2.
[Wanneer jeugdige werknemers op zondagen of op bijkomende
rustdagen tewerkgesteld worden, mag de inhaalrust niet minder bedragen dan zesendertig
opeenvolgende uren.
Jeugdige werknemers die arbeid op zondagen, bijkomende
rustdagen of feestdagen verrichten, hebben recht op inhaalrust overeenkomstig
het bepaalde respectievelijk in artikel 16 van deze wet wat betreft de zondagsrust en
in de artikelen 11 en 12 van de wet van 4 januari 1974
betreffende de feestdagen.]
Jeugdige werknemers,
inhaalrust
Historique
du texte
§ 2 vervangen bij art. 9 W. 21 maart 1995 (B.S.,
21 april 1995).
Art. 34
Jeugdige werknemers mogen niet meer dan vier en een half uur
ononderbroken arbeid verrichten.
Wanneer de arbeidstijd op een dag meer dan vier en een half
uur bedraagt, wordt een half uur rust gegeven. Bedraagt hij meer dan zes uur,
dan duurt de rusttijd een uur, waarvan een half uur ineens moet worden genomen.
De Koning kan bijzondere regelingen ten aanzien van de
voorgeschreven rust treffen, zonder de duur ervan te verminderen. Hij kan
niettemin, met instemming van het bevoegde paritair comité, de rusttijd van een
uur tot een half uur verminderen, wanneer zulks om technische redenen
noodzakelijk is, inzonderheid wanneer ploegenarbeid wordt verricht.
[Art. 34bis
§ 1.
Jeugdige werknemers mogen geen nachtarbeid verrichten.
Jeugdige werknemers ouder dan zestien jaar mogen evenwel in
de bij artikel 26 bedoelde gevallen tot 23 uur worden
tewerkgesteld. De werkgever die in toepassing van deze afwijking nachtarbeid
doet verrichten, brengt dit binnen drie dagen schriftelijk ter kennis van de
door de Koning aangewezen ambtenaar.
De Koning kan, zo nodig en onder de door Hem vast te stellen
voorwaarden, toelaten dat er 's nachts wordt gewerkt in bepaalde
bedrijfstakken, bedrijven of beroepen voor het uitvoeren van bepaalde werken of
voor bepaalde categorieën van jeugdige werknemers.
De Koning mag deze bevoegdheid enkel uitoefenen voor de
jeugdige werknemers ouder dan 16 jaar, tenzij voor een werkzaamheid bedoeld bij
hoofdstuk II, afdeling I, onderafdeling 3.
§ 2.
Onder nachtarbeid wordt verstaan de arbeid verricht tussen 20
en 6 uur.
Deze tijdsgrenzen worden vastgesteld op hetzij 22 en 6 uur,
hetzij 23 en 7 uur voor de jeugdige werknemers ouder dan 16 jaar die:
|
1° arbeid verrichten die wegens de aard niet mag worden onderbroken; |
|
2° arbeid in opeenvolgende ploegen verrichten. |
§ 3.
Voor jeugdige werknemers en in geval van toepassing van
§ 1, derde lid, blijft nachtarbeid verboden tussen middernacht en vier
uur.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 4 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Disposition
transitoire
Overgangsbepaling: art. 12, § 2 W. 17 februari 1997
(B.S., 8 april 1997).
[Art. 34ter
De tijd tussen de beëindiging en de hervatting van de arbeid
moet uit ten minste twaalf opeenvolgende uren rust bestaan.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 5 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Afdeling
4. [Nachtarbeid]
Nachtarbeid,
algemeen
Historique
du texte
Afdeling 4 (art. 35 tot 38bis) vervangen door Afdeling
4 (art. 35 tot 38) bij art. 2, §§ 1 en 2 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Modifications
antérieures
Art. 35: vervangen bij art. 10 W. 21 maart
1995 (B.S., 21 april 1995).
Art. 36: gewijzigd bij enig art. W. 4 februari 1987
(B.S., 21 maart 1987) en bij art. 11 W. 21 maart 1995.
Art. 37: gewijzigd bij art. 7 W. 6 december
1996 (B.S., 24 december 1996).
Art. 38: gewijzigd bij art. 11 K.B. nr. 225,
7 december 1993 (B.S., 15 december 1983).
Art. 38bis: ingevoegd bij art. 32 W. 30 juni
1971 (B.S., 13 juli 1971) en gewijzigd bij art. 12 K.B. nr. 225,
7 december 1983 (B.S., 15 december 1983).
Disposition
transitoire
Overgangsbepaling: art. 12, § 2 W. 17 februari 1997
(B.S., 8 april 1997).
[Onderafdeling
1. Het verbod op nachtarbeid]
Verbod op
nachtarbeid
Historique
du texte
Opschrift ingevoegd bij art. 2, § 1 W. 17 februari
1997 (B.S., 8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art.
12, § 1).
Art. 35
[§ 1.
De werknemers [...] mogen geen nachtarbeid verrichten.
§ 2.
Onder nachtarbeid wordt verstaan de arbeid verricht tussen 20
en 6 uur.]
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Vervangen bij art. 2, § 1 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
§ 1 gewijzigd bij art. 7 W. 4 december 1998 (B.S.,
17 december 1998).
[Onderafdeling
2. Afwijkingen op het verbod op nachtarbeid]
Afwijkingen
op het verbod op nachtarbeid
Historique
du texte
Opschrift ingevoegd bij art. 2, § 1 W. 17 februari
1997 (B.S., 8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art.
12, § 1).
Art. 36
[In afwijking van artikel 35 mag er nachtarbeid worden verricht voor zover
de aard van de werken of de activiteit dit rechtvaardigt:
|
1° in hotels, motels, kampeerterreinen, restaurants, restauratiebedrijven, in de traiteurszaken, in de verbruikszalen en drankslijterijen; |
|
2° in ondernemingen van openbare vertoningen en vermakelijkheden; |
|
3° in dagbladondernemingen; |
|
4° in agentschappen voor inlichtingen en reisagentschappen; |
|
5° in ondernemingen voor scheepsherstellingen en -onderhoud; |
|
6° in ondernemingen die brandstof en olie voor autovoertuigen in 't klein verkopen, doch enkel wat de werknemers betreft die met de verkoop zijn belast; |
|
7° in ondernemingen die autoparkeerterreinen exploiteren; |
|
8° in ondernemingen voor productie, verwerking of overbrenging van gas, electriciteit, stoom of kernenergie en in de ondernemingen voor watervoorziening; |
|
9° in instellingen of door personen die geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen; |
|
10° voor het uitvoeren van landbouwarbeid; |
|
11° voor het uitvoeren van werken die wegens de aard niet mogen worden onderbroken; |
|
12° voor het uitvoeren van werken van vervoer, laden en lossen; |
|
13° in apotheken; |
|
14° in fotografie- en filmbedrijven, alsook in de bedrijven voor radio- en televisiedistributie en voor radio- en televisie-uitzendingen; |
|
15° in ondernemingen voor verdeling van petroleumproducten aan particulieren; |
|
16° voor het uitvoeren van werken van inventarissen en balansen op voorwaarde dat er per werknemer en per kalenderjaar niet meer dan zeven nachten wordt gewerkt; |
|
17° in artisanale brood- en banketbakkerijen; |
|
18° in opvoedings- en huisvestingsinrichtingen; |
|
19° voor het uitvoeren van toezichtswerkzaamheden en bewaking die niet op een ander ogenblik kunnen worden verricht; |
|
20° voor het schoonmaken, herstellen en onderhouden in zover deze werkzaamheden voor de regelmatige voortzetting van het bedrijf nodig zijn; |
|
21° in de gevallen bedoeld bij artikel 26 van deze wet.] |
Historique
du texte
Vervangen bij art. 2, § 1 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Art. 37
[§ 1.
De Koning kan, zo nodig en onder de door Hem te stellen voorwaarden,
nachtarbeid toestaan in sommige bedrijfstakken, ondernemingen of beroepen of
voor het uitvoeren van sommige werken.
§ 2.
Indien de Koning de bevoegdheid die Hem krachtens § 1 is
toegekend niet heeft uitgeoefend binnen zes maanden na de inwerkingtreding van
dit artikel, zal na verloop van deze termijn de procedure van artikel 38 kunnen worden toegepast om in de volgende gevallen
een arbeidsregeling met nachtprestaties in te voeren:
|
1° voor het uitvoeren van arbeid in opeenvolgende ploegen; |
|
2° voor het uitvoeren van werken waarvoor een permanentie noodzakelijk wordt geacht; |
|
3° in bedrijven waar de verwerkte stoffen zeer snel kunnen ontaarden.] |
Historique
du texte
Vervangen bij art. 2, § 1 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Arrêté d'exécution
|
[Onderafdeling
3. Het invoeren van een arbeidsregeling met nachtprestaties]
Invoeren
van een arbeidsregeling met nachtprestaties
Historique
du texte
Opschrift ingevoegd bij art. 2, § 1 W. 17 februari
1997 (B.S., 8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art.
12, § 1).
Art. 38
[§ 1.
Is er een vakbondsafvaardiging, dan kan een arbeidsregeling
met nachtprestaties maar worden ingevoerd voor de werknemers waarvoor zij
bevoegd is en mits er tussen de werkgever en alle organisaties die in deze
vakbondsafvaardiging vertegenwoordigd zijn een collectieve arbeidsovereenkomst
wordt gesloten in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve
arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
In afwijking van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van
de arbeidsreglementen worden de bepalingen van deze collectieve
arbeidsovereenkomst die het arbeidsreglement wijzigen, ingevoerd zodra deze
collectieve arbeidsovereenkomst werd neergelegd op de griffie van het
Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
§ 2.
In de ondernemingen waar geen vakbondsafvaardiging bestaat
wordt een arbeidsregeling met nachtprestaties ingevoerd volgens de bepalingen
van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van
de arbeidsreglementen.
§ 3.
Alvorens de procedures te beginnen bepaald in de §§ 1 en
2, is de werkgever ertoe gehouden de werknemersvertegenwoordigers te raadplegen
betreffende de noodzakelijke aanpassingen van de arbeidsvoorwaarden van de
werknemers tewerkgesteld in arbeidsregelingen bedoeld in § 4.
De Koning bepaalt over welke onderwerpen deze raadplegingen
tenminste moeten gaan.
Deze raadplegingen gebeuren in de ondernemingsraad, of bij
ontstentenis daarvan, met de vakbondsafvaardiging. Bij ontstentenis van
ondernemingsraad en van vakbondsafvaardiging, hebben zij plaats met het personeel.
Het verslag van deze raadplegingen wordt overgemaakt aan het
bevoegde paritair comité. De Koning bepaalt hiertoe de modaliteiten.
§ 4.
De Koning bepaalt wat moet worden verstaan onder een
arbeidsregeling met nachtprestaties.
§ 5.
Een arbeidsregeling met nachtprestaties, ingevoerd
overeenkomstig de bepalingen van de §§ 1 en 2, of van de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering
van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen kan maar worden toegepast
indien de werkgever de bepalingen respecteert van de collectieve
arbeidsovereenkomsten, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de
begeleidingsmaatregelen voor ploegenarbeid met nachtprestaties alsook voor
andere vormen van arbeid met nachtprestaties en van de collectieve
arbeidsovereenkomsten die in uitvoering van deze overeenkomsten zijn gesloten.
§ 6.
De Koning kan een andere procedure vastleggen voor de
werkgevers die niet vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Deze procedure laat
toe de vermeldingen die zijn opgenomen in het arbeidsreglement te wijzigen zo
deze werkgevers onderworpen zijn aan de bepalingen van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de
arbeidsreglementen.
Hij kan voor de werkgevers die niet vallen onder het
toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités eveneens voorwaarden
vastleggen die gelijkwaardig zijn aan deze die zijn vastgelegd door de
bepalingen van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve
arbeidsovereenkomsten betreffende de begeleidingsmaatregelen voor ploegenarbeid
met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 2, § 1 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
Arrêté d'exécution
|
|
|
[...]
Historique
du texte
Oorspronkelijk art. 38bis opgeheven bij art. 2,
§ 2 W. 17 februari 1997 (B.S., 8 april 1997), met ingang
van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
[Afdeling
5. Het naleven van de uurroosters]
Naleven
van de uurroosters
Historique
du texte
Afdeling 5 (art. 38bis) ingevoegd bij art. 3 W.
17 februari 1997 (B.S., 8 april 1997), met ingang van
8 april 1998 (art. 12, § 1).
[Art. 38bis
Het is verboden arbeid te doen of te laten verrichten buiten
de arbeidstijd vastgesteld in het arbeidsreglement of in het bericht bedoeld in
artikel 14, 1°, van de wet van 8 april 1965 tot
instelling van de arbeidsreglementen bij toepassing van artikel 25 van deze wet.
Het eerste lid is niet van toepassing:
|
1° in geval van arbeid om het hoofd te bieden aan een voorgekomen of dreigend ongeval; |
|
2° in geval van dringende arbeid aan machines of materieel voor zover de uitvoering ervan buiten de normale arbeidsuren onontbeerlijk is; |
|
3° in geval van arbeid die door een onvoorziene noodzakelijkheid wordt vereist, mits de bij artikel 26, § 1, 3°, bedoelde procedure wordt gerespecteerd; |
|
4° voor het uitvoeren van werken van inventarissen en balansen op voorwaarde dat er per werknemer en per kalenderjaar niet meer dan zeven dagen wordt gewerkt; |
|
5° in ondernemingen voor scheepsherstellingen en -onderhoud; |
|
6° voor het uitvoeren van werken van vervoer, laden en lossen; |
|
7° in geval van toepassing van de afwijking bedoeld bij artikel 24, § 2 van deze wet.] |
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 3 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
[Afdeling
6. Rusttijden]
Arbeidswet,
rusttijden
Historique
du texte
Afdeling 6 (art. 38ter) ingevoegd bij art. 6 W.
17 februari 1997 (B.S., 8 april 1997), met ingang van
8 april 1998 (art. 12, § 1).
[Art. 38ter
§ 1.
De werknemers [...] hebben in elk tijdvak van vierentwintig
uur tussen de beëindiging en de hervatting van de arbeid recht op ten minste
elf opeenvolgende uren rust.
§ 2.
Van het in § 1 bepaalde recht kan worden afgeweken:
|
1° in de gevallen bedoeld bij artikel 26; |
|
2° voor werkzaamheden die gekenmerkt worden door opgesplitste werkperiodes; |
|
3° in geval van continu-arbeid of van arbeid in opeenvolgende ploegen en uitsluitend in het geval van wisseling van ploegen; het is evenwel verboden om een werknemer in twee opeenvolgende ploegen tewerk te stellen; |
|
4° in de gevallen bedoeld bij een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.] |
[§ 3.
De duur van de rusttijd toegekend krachtens § 1 komt
bovenop de zondagsrust bedoeld in artikel 11 of bovenop de inhaalrust bedoeld in artikel 16 zodanig dat de werknemer geniet van een
werkonderbreking van vijfendertig opeenvolgende uren.
Er kan worden afgeweken van hetgeen bepaald is door het
eerste lid, in de gevallen bedoeld in § 2.
In afwijking van het eerste lid kunnen de werknemers
tewerkgesteld aan werken van vervoer, hetzij een werkonderbreking
overeenkomstig het eerste lid, hetzij een werkonderbreking van zeventig
opeenvolgende uren gedurende een periode van twee weken genieten. Deze periode
van twee weken kan bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde
collectieve arbeidsovereenkomst worden verlengd, op voorwaarde dat de
werkonderbreking in dezelfde verhouding wordt verlengd.]
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 6 W. 17 februari 1997 (B.S.,
8 april 1997), met ingang van 8 april 1998 (art. 12, § 1).
§ 1 gewijzigd bij art. 8, 1° W. 4 december 1998 (B.S.,
17 december 1998).
§ 3 ingevoegd bij art. 8, 2° W. 4 december 1998 (B.S.,
17 december 1998).
[Afdeling
VII. Pauzes]
Arbeidswet,
pauzes
Historique
du texte
Afdeling VII (art. 38quater) ingevoegd bij art. 9 W.
4 december 1998 (B.S., 17 december 1998).
[Art. 38quater
§ 1.
De werknemers mogen niet zonder onderbreking werken gedurende
meer dan zes uren.
De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de
toepassing van artikel 34.
§ 2.
Wanneer de arbeidstijd zes uren overschrijdt, wordt aan de
werknemer een pauze toegekend. De duur en de nadere regelen voor toekenning van
deze pauze worden vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten
overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of door de Koning
voor de werkgevers die niet onder het toepassingsgebied vallen van de wet van
5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de
paritaire comités.
§ 3.
Bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst
gesloten in toepassing van § 2 of van een koninklijk besluit, wordt aan de
werknemer minstens een kwartier pauze toegekend ten laatste op het ogenblik
waarop de duur der prestaties 6 uren bereikt.
§ 4.
Er kan worden afgeweken van de verplichtingen opgelegd door
de bepalingen van dit artikel in geval van arbeid om het hoofd te bieden aan
een voorgekomen of dreigend ongeval.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 9 W. 4 december 1998 (B.S.,
17 december 1998).
Hoofdstuk
IV. Moederschapsbescherming
Moederschapsbescherming,
algemeen
Art. 39
[Op verzoek van de werkneemster moet de werkgever haar
verlof geven ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke datum van
de bevalling of vanaf de achtste week vóór deze datum wanneer de geboorte van
een meerling wordt verwacht. De werkneemster bezorgt hem ten laatste zeven
weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of negen weken vóór deze
datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht, een geneeskundig
voorschrift waaruit deze datum blijkt. Zo de bevalling eerst plaats heeft na de
door de geneesheer voorziene datum, wordt het verlof tot de werkelijke datum
van de bevalling verlengd.
De werkneemster mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende
dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken
van een periode van negen weken die begint te lopen op de dag van de bevalling.
Op haar verzoek wordt de arbeidsonderbreking na de negende
week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de
periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke
datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een
meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met
de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de
bevalling voorafgaat. De Koning kan sommige periodes van schorsing van de uitvoering
van de arbeidsovereenkomst en sommige afwezigheden wanneer het gaat om personen
die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het
gezag van een andere persoon, met periodes van arbeid gelijkstellen.
[Op vraag van de werkneemster wordt de periode van
arbeidsonderbreking na de negende week verlengd met één week, wanneer de
werkneemster ongeschikt is geweest om haar arbeid te verrichten wegens ziekte
of ongeval gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de
werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van
een meerling wordt verwacht.]
Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van
de werkneemster de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel
verlengd overeenkomstig het bepaalde [in het derde en het vierde lid], verlengd
met een periode van (maximaal) twee weken.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te
rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven,
kan op verzoek van de werkneemster de postnatale rustperiode verlengd worden
met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in
de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag
vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de werkneemster
aan haar werkgever:
|
a) bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname; |
|
b) in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname. |
De Koning bepaalt, na advies van de Nationale Arbeidsraad, de
duur alsmede de voorwaarden en de nadere regelen waaronder, bij overlijden of
hospitalisatie van de moeder, de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de
afwezigheden bedoeld in dit artikel, worden omgezet in een vaderschapsverlof
voor de werknemer die de vader is. De Koning bepaalt in dit geval eveneens de
bescherming tegen ontslag en de duurtijd waarop de werkneemster en de werknemer
recht hebben.]
Zwangerschapsverlof,
algemeen
Vaderschapsverlof bij
overlijden of hospitalisatie van de moeder, algemeen
Prenatale rust
Postnatale rust
Historique
du texte
Vervangen bij art. 289 W. 9 juli 2004 (B.S.,
15 juli 2004 (tweede uitg.)), van toepassing voor zover de bevalling heeft
plaatsgevonden op of na 1 juli 2004 (art. 289 en 290) en gewijzigd
bij art. 271, 1° en 2° W. 20 juli 2006 (B.S., 28 juli
2006 (tweede uitg.)), met ingang van 1 september 2006 en van toepassing op
de bevallingen die plaatsvinden vanaf die datum (art. 272 en 273).
Modifications
antérieures
Gewijzigd bij art. 239 W. 22 december 1989 (B.S.,
30 december 1989), bij art. 177, 1° en 2° W. 29 december 1990 (B.S.,
9 januari 1991), met ingang van 1 januari 1991 (art. 179) en bij art.
143 W. 25 januari 1999 (B.S., 6 februari 1999).
Arrêté d'exécution
|
|
|
|
|
|
|
|
|
– Besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode |
[Art. 39bis
De zwangere werkneemster, die de werkgever heeft op de hoogte
gebracht van haar toestand heeft het recht om van het werk afwezig te zijn, met
behoud van haar normaal loon, gedurende de tijd die nodig is om
zwangerschapsonderzoeken te kunnen ondergaan, wanneer deze niet kunnen
plaatsvinden buiten de arbeidsuren. Om gerechtigd te zijn op het loon, moet de
werkneemster de werkgever vooraf op de hoogte stellen van haar afwezigheid.
Indien een collectieve arbeidsovereenkomst of het
arbeidsreglement zulks voorschrijft, of bij ontstentenis van zodanig voorschrift,
op verzoek van de werkgever, legt de werkneemster aan deze laatste een
geneeskundig getuigschrift voor dat haar afwezigheid rechtvaardigt.]
Afwezigheid voor
zwangerschapsonderzoek
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 1 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 10 mei 1995 (art. 14).
Arrêté d'exécution
|
– Besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode |
Art. 40
De werkgever die een zwangere werkneemster tewerkstelt, mag
geen handeling stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de
dienstbetrekking vanaf het ogenblik waarop hij werd ingelicht omtrent de
zwangerschap tot een maand na het einde van de postnatale rustperiode, behalve
om redenen die vreemd zijn aan de lichamelijke toestand als gevolg van de
zwangerschap of van de bevalling.
De werkgever dient te bewijzen dat zulke redenen voorhanden
zijn. [Op verzoek van de werkneemster stelt de werkgever haar er schriftelijk
van in kennis.]
[Zo de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet
beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden,
zal de werkgever aan de werkneemster een forfaitaire vergoeding betalen welke
gelijk is aan het brutoloon voor zes maanden, onverminderd de vergoedingen aan
de werkneemster verschuldigd in geval van verbreking van de
arbeidsovereenkomst.]
Moederschapsbescherming,
ontslagbescherming
Historique
du texte
Gewijzigd bij art. 2 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 10 mei 1995 (art. 14) en bij enig art.
W. 3 april 1995 (B.S., 10 mei 1995).
Disposition
transitoire
Overgangsbepaling: art. 14, lid 2 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995).
Art. 41
[Voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico
kan voordoen van blootstelling aan agentia, procédés of arbeidsomstandigheden,
inzonderheid deze waarvan de lijst is vastgesteld door de Koning, evalueert de
werkgever de aard, de mate en de duur van deze blootstelling ten einde ieder
risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere terugslag op de
zwangerschap of de lactatie van de werkneemster alsmede de gezondheid van het
kind te beoordelen en teneinde vast te stellen welke algemene maatregelen
moeten worden genomen.
De diensten waaraan met toepassing van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en
de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de
werkplaatsen opdrachten inzake arbeidsveiligheid en -gezondheid zijn
toevertrouwd worden betrokken bij de in het eerste lid bedoelde evaluatie.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels volgens
welke de in dit artikel bedoelde evaluatie gebeurt.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 3 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 14 juncto art.
18 K.B. 2 mei 1995 (B.S., 18 mei 1995)).
[Art. 41bis
De bepalingen van de artikelen 42, 43 en 44 zijn van toepassing op de zwangere werkneemsters,
van zodra zij hun werkgever op de hoogte hebben gebracht van hun toestand.
De bepalingen van de artikelen 42, 43, 43bis en 44 zijn van toepassing op de werkneemsters tijdens de
lactatie, van zodra zij hun werkgever op de hoogte hebben gebracht van hun
toestand.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 4 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 18 K.B. 2 mei
1995 (B.S., 18 mei 1995)).
Art. 42
[§ 1.
Wanneer er met toepassing van artikel 41 een risico is vastgesteld, neemt de
werkgever, rekening houdend met het resultaat van de evaluatie, één van de
volgende maatregelen aangepast aan het geval van de betrokken werkneemster
zodat de blootstelling van de werkneemster aan dit risico wordt vermeden:
|
1° een tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden of van de risicogebonden werktijden van de betrokken werkneemster; |
|
2° indien een aanpassing van de arbeidsomstandigheden of van de risicogebonden werktijden technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden verlangd, zorgt de werkgever ervoor dat de betrokken werkneemster andere in haar toestand toelaatbare arbeid kan verrichten; |
|
3° indien overplaatsing technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster geschorst of wordt de persoon wiens rechtspositie eenzijdig door de overheid is geregeld vrijgesteld van arbeid. |
Voor risico's waaraan elke blootstelling moet worden verboden
en waarvan de lijst is vastgesteld door de Koning, moet de werkgever één van de
in het eerste lid bedoelde maatregelen onmiddellijk toepassen.
Eén van de in het eerste lid bedoelde maatregelen wordt
eveneens toegepast wanneer de werkneemster een gevaar of aandoening aanvoert
die met haar toestand verband houdt en aan het verrichten van arbeid kan te
wijten zijn, op voorwaarde dat de arbeidsgeneesheer tot wie zij zich richt een
risico bedoeld in dit artikel vaststelt.
Onverminderd de bepalingen van artikel 43bis, moet de werkneemster zodra de periode
waarvoor één van de in het eerste lid bedoelde maatregelen van toepassing is
verstreken is, onder dezelfde voorwaarden als tevoren worden tewerkgesteld.
§ 2.
De in § 1 bedoelde maatregelen worden voorgesteld door
de arbeidsgeneesheer of door een andere geneesheer in de ondernemingen waarin
geen beroep op een arbeidsgeneesheer moet worden gedaan. De kosten zijn ten
laste van de werkgever.
§ 3.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels
betreffende de toepassing van de in dit artikel bedoelde maatregelen.
Hij bepaalt tevens de voorwaarden en de nadere regels volgens
welke de werkneemster de verklaring tot ongeschiktheid van de geneesheer kan
betwisten.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 5 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 18 K.B. 2 mei
1995 (B.S., 18 mei 1995)).
Art. 43
[§ 1.
De werkneemsters mogen niet verplicht worden nachtarbeid te
verrichten:
|
1° gedurende een periode van acht weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling; |
||||
|
2° op voorlegging van een geneeskundig getuigschrift waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster of de gezondheid van het kind wordt bevestigd:
|
|
1° overplaatsing naar werk overdag; |
|
2° wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster geschorst of wordt de persoon wiens rechtspositie eenzijdig door de overheid is geregeld vrijgesteld van arbeid. |
In afwijking van het tweede lid, 2°, wordt aan de
werkneemster evenwel het verlof bedoeld in artikel 39, eerste lid, toegekend vanaf de zevende
week, vóór de vermoedelijke datum van de bevalling.
Onverminderd de bepalingen van artikel 43bis moet de werkneemster, zodra de periode
waarvoor één van de in deze paragraaf bedoelde maatregelen van toepassing is
verstreken is, onder dezelfde voorwaarden als tevoren worden tewerkgesteld.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder nachtarbeid
verstaan, de arbeid die hoofdzakelijk wordt verricht tussen 20 en 6 uur.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels
betreffende de toepassing van deze paragraaf.
§ 2.
De bepalingen van § 1 doen geen afbreuk aan de
toepassing van gelijkwaardige of strengere waarborgen, bepaald bij een door de
Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 6 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 18 K.B. 2 mei
1995 (B.S., 18 mei 1995)).
Arrêté d'exécution
|
– Besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode |
[Art. 43bis
De werkneemsters voor wie één van de in de artikelen 42 of 43 bedoelde maatregelen genomen werden en die bevallen
zijn moeten zo vlug mogelijk en uiterlijk acht dagen na het hervatten van het
werk, een geneeskundig onderzoek ondergaan.
Naar aanleiding van dit geneeskundig onderzoek kan de
geneesheer voorstellen dat één van de in de artikelen 42 of 43 bedoelde maatregelen wordt toegepast, wanneer hij
vaststelt dat er nog steeds een risico is voor de veiligheid of de gezondheid
van de betrokken werkneemster.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de
toepassing van dit artikel.]
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 7 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 18 K.B. 2 mei
1995 (B.S., 18 mei 1995)).
Art. 44
Zwangere werkneemsters mogen geen overwerk in de zin van artikel 29, § 2, verrichten.
De Koning kan de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 2,
die de arbeidsduur betreffen, toepasselijk verklaren op de zwangere
werkneemsters die niet onder die bepalingen vallen.
Art. 45
[...]
Historique
du texte
Opgeheven bij art. 8 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 18 K.B. 2 mei
1995 (B.S., 18 mei 1995)).
Hoofdstuk
V. Algemene bepalingen
Afdeling
1. Schorsing van de toepassing van de wet
Schorsing
toepassing arbeidswet
Art. 46
De Koning kan de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk
III, afdeling 2, die de arbeidsduur betreffen, alsmede van artikel 37, geheel of gedeeltelijk schorsen:
|
1° in geval van oorlog of bij gebeurtenissen die een gevaar opleveren voor 's lands veiligheid; |
|
2° om economische redenen van nationale aard op eensluidend advies van de Nationale Arbeidsraad. |
Afdeling
2. Advies
Art. 47
Ter uitvoering van de Hem door deze wet toegekende
bevoegdheden, met uitzondering van die bepaald in artikel 46, wint de Koning het advies in van het
bevoegde paritair comité. Dit advies kan echter gegeven worden door de
Nationale Arbeidsraad wanneer de verordening behoort tot de bevoegdheid van
verschillende paritaire comités. Bij ontstentenis van dergelijke comités wordt
het advies gegeven door de Nationale Arbeidsraad.
[In afwijking van het eerste lid, neemt de Koning de
maatregelen bedoeld in de artikelen 41 tot 43bis na het inwinnen van het advies
van de Hoge Raad voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de
werkplaatsen.]
Het geraadpleegde orgaan deelt zijn advies mede binnen twee
maanden nadat hem het verzoek is gedaan; zoniet, wordt er niet op gewacht.
Historique
du texte
Gewijzigd bij art. 9 W. 3 april 1995 (B.S.,
10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 18 K.B. 2 mei
1995 (B.S., 18 mei 1995)).
Afdeling
3. Toezicht
Arbeidswet,
toezicht en sancties
Art. 48
De werkgevers, met uitzondering van de bij artikel 1, tweede lid, 2°, bedoelde personen, moeten
zich gedragen naar de bepalingen van de besluiten, genomen ter uitvoering van
de wet van 26 januari 1951, betreffende de vereenvoudiging van de
documenten waarvan het bijhouden door de sociale wetgeving opgelegd is.
De Koning kan de bepalingen van voormelde wet van
26 januari 1951 en van de uitvoeringsbesluiten ervan van toepassing maken
op de bij artikel 1, tweede lid, 2°, bedoelde personen.
Art. 49
[Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van
gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht
op de naleving van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de
bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de
arbeidsinspectie.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 210, § 1 W. 22 december 1989 (B.S.,
30 december 1989).
Arrêté d'exécution
|
Art. 50 - 52
[...]
Historique
du texte
Opgeheven bij art. 210, § 2 W. 22 december 1989 (B.S.,
30 december 1989).
Afdeling
4. Strafbepalingen
Art. 53
[Onverminderd het bepaalde in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek worden
gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met een geldboete
van 26 tot 500 [euro] of met een van die straffen alleen:
|
1° de vader, de moeder of de voogd die hun kind arbeid of werkzaamheden doen of laten verrichten of uitvoeren in strijd met de bepalingen van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan; |
|
2° de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, die arbeid doen of laten verrichten in strijd met de bepalingen van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan; |
|
3° [de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, die de bepalingen van de artikelen 28, § 3, 29, 41, 42, § 2 en 43bis, niet naleven;] |
|
4° al wie het krachtens deze wet geregelde toezicht verhindert; |
|
5° de personen die de bepalingen van de artikelen 7.9 of 7.10 niet naleven; |
|
6° de personen die gehouden zijn het bij artikel 7.12 bedoelde loon te betalen en hun verplichting niet nakomen binnen de termijn of op de wijze bepaald in artikel 7.13, alsmede de personen die het bepaalde in artikel 7.14 niet naleven.] |
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Art. vervangen bij art. 2 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Enig lid:
|
– inleidende bepaling gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9). |
|
– 3° vervangen bij art. 10 W. 3 april 1995 (B.S., 10 mei 1995), met ingang van 15 mei 1995 (art. 18 K.B. 2 mei 1995 (B.S., 18 mei 1995)). |
[Art. 53bis
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek worden
gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een
geldboete van 26 tot 2.000 [euro] of met een van die straffen alleen:
|
1° de personen andere dan de vader, de moeder of de voogd die kinderen arbeid of werkzaamheden doen of laten verrichten of uitvoeren in strijd met de bepalingen van de artikelen 7.1 of 7.2 of van ter uitvoering van die artikelen genomen besluiten; |
|
2° de personen, hun aangestelden of lasthebbers die, nadat ze een in artikel 7.2 bedoelde individuele afwijking van het verbod van het doen of laten uitvoeren van werkzaamheden door kinderen, hebben verkregen, die kinderen arbeid of werkzaamheden doen of laten verrichten of uitvoeren in strijd met de bepalingen van die individuele afwijking, van de artikelen 7.1, 7.2, 7.3 of 7.4 of van ter uitvoering van die artikelen genomen besluiten; |
|
3° de personen die het bepaalde in artikel 7.11 overtreden.] |
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Ingevoegd bij art. 3 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9) en
gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met
ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Art. 54
[Voor de in artikel 53, 1°, 2°, 3° en 5°, en de in artikel 53bis, 1° en 2°, bedoelde misdrijven wordt de
geldboete zoveel maal toegepast als er personen in strijd met de bepalingen van
de wet of de uitvoeringsbesluiten ervan arbeid of werkzaamheden verrichten of
uitvoeren; het bedrag van de geldboete mag evenwel niet hoger zijn dan 50.000
[euro].]
Version(s) précédente(s)
Historique
du texte
Vervangen bij art. 4 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9) en
gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met
ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Art. 55
[...]
Historique
du texte
Opgeheven bij art. 5 W. 5 augustus 1992 (B.S.,
28 augustus 1992), met ingang van 1 februari 1993 (art. 9).
Art. 56
Bij herhaling binnen één jaar na een vorige veroordeling, kan
de straf op het dubbel van het maximum worden gebracht.
Art. 57
De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de
betaling van de boeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn
veroordeeld.
Art. 58
[§ 1.
Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar
met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde
misdrijven.
§ 2.
Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de
in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager
mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen.]
Historique
du texte
Vervangen bij art. 100 W. 13 februari 1998 (B.S.,
19 februari 1998).
Art. 59
De publieke rechtsvordering wegens overtreding van de
bepalingen van deze wet en van de ter uitvoering van de bepalingen van deze wet
en van de ter uitvoering hiervan genomen besluiten verjaart door verloop van
[vijf jaar] na het feit waaruit de vordering is ontstaan.
Historique
du texte
Gewijzigd bij art. 25, § 1, 6° W. 23 maart 1994 (B.S.,
30 maart 1994, err., B.S., 25 mei 1994), met ingang van
1 april 1994 (art. 29, § 1).
Modifications
antérieures
Gewijzigd bij art. 13 K.B. nr. 15, 23 oktober 1978
(B.S., 9 november 1978).
Hoofdstuk
VI. Slotbepalingen
Art. 60
In artikel 1, § 1, van de wet van 10 juni 1952
betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de
salubriteit van het werk en van de werkplaatsen, gewijzigd bij de wet van
17 juli 1957, wordt tussen het vierde en het vijfde lid een nieuw lid
ingevoegd, dat luidt als volgt:
(...)
Art. 61
In de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming
van het loon der werknemers wordt een artikel 47bis ingevoegd, dat luidt als volgt:
(...)
Art. 62
Totdat de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende
de politierechtbanken in werking treden, wordt de bevoegdheid, aan de rechter
in de politierechtbank verleend bij artikel 50, 1°, uitgeoefend door de
vrederechter.
Art. 63
De Koning kan de bestaande wetsbepalingen wijzigen om de
tekst ervan in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet.
Art. 64
Opgeheven worden:
|
1° de wetten op de kinderarbeid, gecoördineerd op 28 februari 1919 en gewijzigd bij de wetten van 14 juni 1921, 15 juli 1957 en bij de koninklijke besluiten van 16 februari 1952, 15 januari 1954 en bij het koninklijk besluit nr. 40, van 24 oktober 1967; |
|
2° de wet van 9 juli 1936 tot invoering van de veertigurige arbeidsweek in de bedrijven of bedrijfstakken waarin onder ongezonde gevaarlijke of lastige voorwaarden gearbeid wordt, gewijzigd bij koninklijk besluit van 15 januari 1954 en bij de wet van 15 juli 1964; |
|
3° de wet van 6 juli 1964 op de zondagsrust, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1966; |
|
4° de wet van 15 juli 1964 betreffende de arbeidsduur in de openbare en particuliere sectors van 's lands bedrijfsleven, gewijzigd bij de wet van 5 december 1968; |
|
5° het koninklijk besluit nr. 40 van 24 oktober 1967 betreffende de vrouwenarbeid. |
Art. 65
De besluiten genomen ter uitvoering van de door artikel 64 opgeheven wetten en besluiten blijven van
kracht totdat zij uitdrukkelijk worden opgeheven of totdat hun geldigheidsduur
verstrijkt.
De besluiten genomen ter uitvoering van de bij artikel 64,
1°, opgeheven wetten op de kinderarbeid, gecoördineerd op 28 februari
1919, houden echter in elk geval op uitwerking te hebben een jaar na de laatste
dag van de maand waarin deze wet is bekendgemaakt.
Art. 66
Zolang de Koning geen besluiten genomen heeft ter uitvoering
van artikel 13, mogen de werknemers 's zondags
tewerkgesteld worden in de volgende bedrijven en instellingen of voor het
uitvoeren van de volgende werkzaamheden:
|
1° hotels, motels, kampeerterreinen, spijshuizen, restauratiebedrijven, traiteurszaken, verbruikszalen en drankslijterijen; |
|
2° ondernemingen van openbare vertoningen en vermakelijkheden; |
|
3° dagbladondernemingen; |
|
4° agentschappen voor inlichtingen en reisagentschappen; |
|
5° ondernemingen voor scheepsherstelling en -onderhoud; |
|
6° ondernemingen die brandstof of olie voor autovoertuigen in 't klein verkopen, doch enkel wat de werknemers betreft, die met de verkoop zijn belast; |
|
7° ondernemingen die autoparkeerterreinen exploiteren; |
|
8° ondernemingen voor produktie, verwerking of overbrenging van gas, elektriciteit, stoom of kernenergie en de ondernemingen voor watervoorziening; |
|
9° instellingen en diensten die geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen; |
|
10° dringende of onontbeerlijke landbouwarbeid; |
|
11° bedrijven waarin de arbeid wegens de aard niet kan worden onderbroken of uitgesteld; |
|
12° ondernemingen van vervoer te land en in de lucht, alsmede van het visserijbedrijf; |
|
13° apotheken, drogisterijen en winkels van genees- of heelkundige toestellen; |
|
14° fotografiebedrijven, alleen wat de filmoperateurs betreft, die de particulieren op de openbare weg fotograferen; |
|
15° filmbedrijven die het filmjournaal verzorgen, wat de werknemers betreft die belast zijn met de werken inherent aan de filmpers; |
|
16° bedrijven waar films vervaardigd worden voor de bioscoop en de televisie, wat het arbeidspersoneel betreft dat belast is met werken aan de verlichting, de machinerie, de bouw en afbraak van decors; |
|
17° bedrijven voor radio- en televisiedistributie; |
|
18° voedingsmiddelenbedrijven waarvan de produkten voor dadelijk verbruik bestemd zijn; |
|
19° bedrijven waarin eetwaren of levensmiddelen in 't klein worden verkocht; |
|
20° tabakswinkels en winkels van natuurlijke bloemen; |
|
21° openbare badinrichtingen; |
|
22° ondernemingen voor het verhuren van boeken, stoelen en vervoermiddelen; |
|
23° bureaus voor arbeidsbemiddeling; |
|
24° ondernemingen die zich in de spoorwegstations, in de luchthavens en in de havenstations met wisselverrichtingen bezighouden; |
|
25° depanneren van motorvoertuigen en van distributieautomaten; |
|
26° deelneming aan manifestaties van alle aard, onder meer aan salons, tentoonstellingen, musea, jaarbeurzen, nijverheids- en landbouwtentoonstellingen, markten, braderijen, optochten en sportmanifestaties; |
|
27° laden, lossen en verhalen in havens, losplaatsen en spoorwegstations; |
|
28° werk van de jacht- en visserijopzieners; |
|
29° door de Koning bepaalde arbeid, die gewoonlijk de ganse zondag of een gedeelte ervan moet worden verricht om redenen van openbaar nut of wegens plaatselijke of andere behoeften. |